Padvinden in de Aveyron

12 minuten leestijd

Als je op de reisgidsen moet afgaan, ga je er niet op vakantie. Als je je gezond verstand moet gebruiken, ga je er niet wonen. Maar als je het beter weet, dan doe je die dingen net wel. En word je beloond met een authentieke plek om te wandelen of te wonen. Dan worden de stilte, de rust en de puur natuur je beste vrienden. Dan krijg je straffe verhalen en bijzondere momenten. Hoofdredacteur Sara Bosmans ging een week wandelen tussen de gastenverblijven van Vlamingen en Nederlanders die er gingen wonen en ontdekte dat in elke ruïne een sprookjeskasteel verstopt zit.
 

 

reportage
  • Wandelen

La Cazette, Broquiès. Le Pays Vert des Sept Vallons. We zoomen verder uit op de kaart: Parc Naturel Régional des Grands Causses, department Aveyron, regio Midi-Pyrénées. Zegt het je nog niets? Tussen Albi en Millau dan, het eerste bekend om het grootste bakstenen gebouw, het andere om de hoogste brug ter wereld. Maar wij zitten daar dus ergens tussenin.

Aan de reisgids hebben we niet veel gehad. Over die kleine groene stip die we als vakantiebestemming hebben uitgezocht, valt er volgens reisgids Petit Futé weinig te melden. En toch was het geen onbezonnen idee. Nu in ieder geval niet meer. Vijfentwintig jaar geleden lag dat misschien nog anders. De Aveyron is een van de grootste Franse departementen maar ook het dunst bevolkte. Er is weinig openbaar vervoer, snelwegen zijn er amper. Maar toen de Nederlandse Lidy hier begin jaren negentig verzeilde, wilde ze blijven.

Ze kocht een wijnhuisje, een soort stenen schuurtje waar de wijnboeren vroeger hun gereedschap in bewaarden. Het dak stond op instorten, er was geen water of elektriciteit. ‘Een kippenhok’, noemde een vriendin het. Maar Lidy zette door en maakte er La Cazette van, een huis met daarbij ook een mini-camping en chalets om toeristen te ontvangen.

Een paar kilometer verder en tien jaar eerder had zich al iets gelijkaardigs afgespeeld. Een Nederlandse, Nelleke, met een droom: een huis maken waar mensen tot rust kunnen komen of antwoorden willen zoeken op levensvragen. De overwoekerde hoeve werd een gastenverblijf. Nog een paar kilometer verder was het Peggy die in haar eentje een muur van bramenstruiken en een bijenaanval trotseerde om van dat ‘authentiek huis, geïsoleerde ligging, moet worden opgeknapt’ een thuis- en vakantieadres te maken.

Vlamingen en Nederlanders werden hier verliefd op de oude huizen.

Verander weer een paar details en je krijgt het verhaal van nog een paar andere Nederlanders die verliefd werden op een huis dat niemand meer wilde, in een streek die door iedereen vergeten was.

Elk van hen stelde het huis open voor gasten, kampeerders of mensen die aanschoven aan de table d’hôte of sliepen in de gîte. Passanten werden blijvers, vakantiegangers werden zelf gastheer- of vrouw.

Van de boomslang naar de boerenschuur

Nelleke, Lidy en de anderen hebben lijnen getrokken door die blinde groene vlek. Lijnen die de wandelaars van de ene naar de andere plek brengen. Van het ontbijt naar het avondmaal met in de hand een kaart en een wegbeschrijving. Soms volgen ze de gele markeringen van bestaande routes, vaker hebben ze de routes zelf uitgezocht. We twijfelen soms maar vinden uiteindelijk altijd weer de juiste richting.

Dit is wat ze noemen weg van de platgetreden paden en dat is een plezier voor de padvinder in ons. Kniehoog door het gras, heuphoog door het veld. Onze bottinnen volgen de ene keer een karrenspoor, dan weer stappen ze over een verende bosgrond vol kastanjes of dwars door een hooiland. Het gaat omhoog over een rotsig pad, naar beneden door tunnels van varens, eikenbomen, bramenstruiken en acacia.

Andere wandelaars kom je overdag niet tegen, maar 's avonds worden verhalen uitgewisseld.

Soms zitten we helemaal verscholen in het groen, dan weer lopen we op een hoogte met een 360-graden zicht op de valleien. De namen op de topografische kaart verwijzen niet naar dorpjes, zoals we eerst denken, maar naar boerderijen. Soms bewoond (met blaffende honden die zoals het hoort niet bijten), vaak verlaten.

We weten dat er nog wandelaars hun weg aan het zoeken zijn naar de volgende slaapplaats maar we komen ze nooit tegen. Pas bij het avondmaal zien we hen voor het eerst en worden er verhalen uitgewisseld. Zij hebben een slang gezien op de weg, wij eentje in een boom (die erg gemeen siste).

Zij hebben een terrasje gedaan in Saint-Izaire, wij hebben er het kasteel bezocht. Sommige gasten zien we tijdens de wandelweek een paar keer terug, met anderen delen we de dis eenmalig. Bij La Bouysse delen we de tafel en onder andere een overheerlijke bonenpaté (waarvan we het recept mee naar huis nemen) met het koppel des huizes.

We weten niet hoe het bord en het bed er morgen zal uitzien, en dat maakt het spannend.

In La Libaudié wordt de steak met roquefortsaus opgediend in een oergezellige boerenschuur waar die avond tien mensen aanschuiven, bij de Belgen van Le Mas des Eglantines wordt aligot geserveerd, hét streekgerecht bij uitstek. De puree met Tomme-kaas en look is zo draderig dat hij ook wel ruban d’amitié wordt genoemd. Onze vrienden die avond zijn twee Franse koppels die al lachend opmerken dat het toch straf is dat ze Belgen nodig hebben om hét streekgerecht te leren kennen.

Zoveel diners, zoveel ontbijten. De ene keer fait maison, van het brood tot de vijgenjam en de yoghurt, de dag nadien staan er pindakaas en speculaaspasta op tafel. De ene gastheer geeft een stevige smos mee voor onderweg, van de volgende krijgen we een pasteitje met champignon en een zelfgebakken abrikozentaartje mee om de middaghonger te stillen. Niet weten hoe het bord en het bed er de volgende dag weer zullen uitzien, het maakt het aangenaam spannend.

Van het kasteel naar het kerkhof

De Aveyron telt de grootste concentratie aan Plus Beaux Villages de France. Tien om precies te zijn. Eentje daarvan, Brousse-le-Château, ligt in het midden van het wandelgebied. Het kasteel staat op een rots boven de samenvloeiing van de Tarn en de Alrance.

Rondom liggen steegjes en kleine huisjes opgetrokken in lokale materialen, een bloembak hier en daar om het af te maken. Na een rondje door de vertrekken is het grasveld tussen de torens een prima plek voor een picknick. We passen dezelfde strategie de volgende dagen nog twee keer toe.

Tussen La Grande-Combe en La Bouysse pauzeren we bij het kasteel van Saint-Izaire. Vierhonderd jaar lang was het de zomerresidentie van bisschoppen, nu huist er in dit historisch monument een wat gekke maar leuke tentoonstelling over zo een beetje van alles en nog wat.

De route tussen Le Mas des Eglantines en Albugue voert ons dan weer langs het kasteel van Coupiac waar we na de picknick de regenpauze opvullen met het spelen van een middeleeuws spel in de oude banketzaal. We schuiven met de grote rode en blauwe pionnen tot de zon weer aan zet is.

De drie kastelen zijn de bezienswaardigheden die de reisgids nog net gehaald hebben. Dat de meest opmerkelijke ontmoetingen en plekken niet in de Petit Futé van de Aveyron staan, verbaast me eigenlijk niet.

De mooie plekjes die reisgidsen niet beschrijven, zijn voorbehouden voor de wandelaar.

Tijdens het stappen over heuvelruggen en karrensporen bedenk ik dat reisgidsen gemaakt zijn voor mensen die reizen met auto’s, treinen en bussen. Van beroemde A naar beroemde B. Maar wat daar tussenin ligt, valt vaak door de mazen van het net. En die kleine schatten, die zijn voorbehouden voor de wandelaar.

In het gehucht Lincou worden we door een man uitgenodigd om de beroemde steen der wijzen te bekijken, het door de eeuwen heen zo felbegeerde ticket naar het eeuwige leven en bergen goud. Bijna twee uur lang doceert hij in zijn volgestouwde museumpje over zijn collectie en uiteraard zijn steen der wijzen. De bizarre ontmoeting is op een bepaalde manier wel goud waard. Of op zijn minst memorabel.

In Coupiac gaan we binnen in de kapel van Notre-Dame du Saint-Voile. Het is namelijk zo dat daar een stuk stof ligt dat nog van de Maagd Maria is geweest. Zomaar, in een klein dorpje daar in het midden van die blinde vlek in Frankrijk.

Dat is toch ongelofelijk? Martrin, nog zo’n dorp van twee zakdoeken groot, pakt ons in met de bakker die ook de postbeambte is en ook een restaurant uitbaat. We zien er ook het enige originele menhir-standbeeld. De overige 54 gesculpteerde menhirs die in de streek gevonden zijn, werden overal vervangen door kopieën.

De mysterieuze stenen paaltjes, met mannelijke of vrouwelijke vormen, zijn dan ook al vijfduizend jaar oud. In Montclar beklimmen we de oude molen die nu een uitkijkpost is die bewijst waarom deze streek Le Pays Vert des Sept Vallons genoemd wordt.

Maar de winnaar is het kerkhof Massiliergues bij Coupiac waar op een afgelegen plek in het bos, onder hoge dennenbomen, scheefgezakte graven staan uit 1780. Een bijzondere plek om voor even of voor eeuwig te rusten.

Van de poes naar het paradijs De wind maakt een prachtig schouwspel van de korenvelden. Een paar reeën kiezen het hazenpad. Het groen wordt gestipt door gele brem, rode klaprozen, witte margrieten en tientallen bloemen waarvan de naam een vraagteken is. Lieflijk zou een woord kunnen zijn om de natuur hier te beschrijven. Tenminste als je de sissende slang en de uil die tijdens het eten in La Cazette tegen het raam vliegt buiten beschouwing laat.

En de ontmoeting met een everzwijn doet ons hart wel een tel overslaan, maar schijnt wel uitzonderlijk te zijn. We trekken wel meer bijzondere ontmoetingen aan. Bij het kasteel van Coupiac vraagt een vrouw of we haar poesje niet gezien hebben. ‘Nougaaat, Nougaaaaat’, roepen we met zijn drieën.

Een andere vrouw, nog ouder en krommer, komt erbij staan en er ontstaat een discussie tussen de twee vrouwen - in het midden van de hoofdstraat - over de zin en onzin van een huisdier houden in de stad. De stad Coupiac met haar vijfhonderd inwoners.

Als we wat later schapen aan het fotograferen zijn, stopt er een tractor naast ons. ‘Ze zijn niet te koop’, grapt de man door het openstaande raampje. Monsieur Fabre is met pensioen maar wil bezig blijven dus haalt hij brandnetels weg uit de bermen. ‘En kijk nu toch, die dolle schapen… Telkens er iemand voorbijkomt, verdringen ze zich aan het hek. Kuddebeesten zijn het!’.

Dat ze zo triestig blèren als we weglopen antwoorden we, en dat je hart er bijna van zou breken. In de streek zijn vierduizend boerderijen met meestal tussen de 600 en 700 schapen. Niet dat je er zoveel ziet onderweg, meestal moeten ze binnen blijven omdat een grazend schaap minder melk geeft. Wie bij schaap aan een wit pluizig bolletje denkt, komt ook bedrogen uit want deze blèters zijn eerder een soort kale geiten zonder sik. Maar de koeien van mijnheer Fabre? Die zijn naar eigen zeggen heel bijzonder. Of we niet even willen komen kijken? En dus volgen we de tractor tot in de stal waar zijn beesten staan. Het zijn inderdaad mooie dieren. Nog even want ‘vijf van hen worden binnenkort biefstukjes’.

Toen de laatste bewoner stierf, bleef alles onaangeroerd. Tot iemand voor de charme van het gehucht viel.

Mijnheer Fabre woont in Moussac, een gehucht van een paar huizen dat verder leeg staat. Onderweg komen we overal ruïnes van boerderijen en gehuchten tegen. De wijnboeren hebben na de druivenziekte van rond 1900 de streek verlaten, vaak om in Parijs een café te beginnen. De erfgenamen hebben geen interesse in de afgelegen bouwsels.

Als we in het bos weer maar eens een huis tegenkomen dat begint op te gaan in het groen, worden we toch even stil. Ooit heeft iemand hier met man en macht, zonder moderne middelen, steen op steen gestapeld, balken in de hoogte getrokken, leien gelegd. En op een dag was al dat werk voor niets en mocht het oprukkende bos het bouwsel weer langzaam afbreken.

Albugue was zo een gehucht op een heuvelflank waar drie families woonden. Eind jaren zestig ging de laatste bewoner dood. Twaalf jaar lang bleef de boel onaangeroerd, de tafel nog gedekt, het bed onopgemaakt. Af en toe verdween er een kast of stoel want een antiekhandelaar zag er geen graten in zich hier te komen bevoorraden.

Maar toen kwamen Yvonne en Michel, een Nederlands paar met een droom en niet bang van vuil werk. Net als bij veel collega-avonturiers waren de daken ingestort, water en elektriciteit onbestaand en ratten en muizen een probleem. Zonder geld maar met tonnen energie en doorzettingsvermogen hebben ze er een paradijsje van gemaakt, met gîtes en kampeerplaatsen die uitkijken over de glooiende groene hellingen.

Op het terras dat ingelegd is met keien en plavuizen staan een moerbeiboom, rozenstruiken en viooltjes in teiltjes. Op de tafel komen artisjokken en aardbeien, eigen kweek uiteraard. Iets om jaloers op te zijn? Probeer maar eens in het ochtendzonnetje op het terras te zitten en niet te wensen dat je dit elke dag zou kunnen doen.

Of het gordijn van de kamer in La Grande Combe ’s morgens open te trekken en niet te hopen dat dit de laatste keer is dat je het kerkje van Saint-Cyrice ziet oprijzen uit de ochtendnevel die de vallei heeft toegedekt.

Maar de toverformule om van een ruïne zo een sprookjeskasteel te maken is erg lastig. Het heeft iets te maken met hard werk, tegenslag, niet opgeven en meer hard werk. Voor wie die formule niet onder de knie krijgt, zijn er gelukkig die fijne gastenverblijven waar je even kan doen alsof je geen padvinder maar een prinses bent.

Tekst en foto’s Sara Bosmans

Dit artikel is verschenen in april 2016.

 

deel Artikel

Word lid voor 39€

Op zoek naar kwalitatieve invulling van je vrije tijd?

Word lid van Pasar en ontdek een wereld vol boeiende activiteiten, inspirerende reizen en gezellige samenkomsten. Met Pasar geniet je van een gevarieerd aanbod aan uitstappen en evenementen, afgestemd op jouw interesses en wensen. Sluit je aan bij onze warme community en beleef onvergetelijke momenten samen met andere enthousiaste leden.

Ga voor de Pasar-pas!

lees meer