Reis naar Curaçao

11 minuten leestijd

Een halve dag vliegen en toch in het Nederlands verwelkomd worden. Een bizar gevoel. Dat Nederlands staat ook raar bij de hagelwitte stranden en het azuurblauwe zeewater, bij de zwoele temperaturen, te midden van een tropische dierenwereld. Maar Curaçao is te mooi om lang bij die vreemde mix stil te staan. Het paradijs wacht.
 

reportage
  • Uitstappen en vakanties

De Emmabrug waait open om een gigantisch cruiseschip de Sint-Annabaai bij Willemstad binnen te laten varen. Het schip werpt bij de cruiseterminal het anker en een halfuur later flaneren de passagiers – hawaïhemd, baseballpet, geldbuidel om de heupen - over de Handelskade in Willemstad. Ze nestelen zich op de terrasjes voor de gekleurde handelshuizen, maken een praatje met de visverkoper en kopen in de souvenirshop een aandenken aan hun blitzbezoek aan de hoofdstad van Curaçao.

Zo moet het ongeveer ook gegaan zijn in 1901 toen de Princess Victoria Louise vanuit New York voorbij de pontonbrug voer. De aankomst van dit eerste cruiseschip was de start van het toerisme op Curaçao. Vandaag is Willemstad nog steeds vaste prik tijdens een cruisevaart langs de Amerikaanse kusten. Een stukje exotisch Nederland in de Caraïben.

 

Exotisch Amsterdam

Willemstad is net als de bevolking van Curaçao een felgekleurde smeltkroes. Maar de Hollandse roots zijn onmiskenbaar én grappig. De Handelskade lijkt met zijn klokgevels gekopieerd uit Amsterdam. ‘Maar de architectuur werd goed gemixt met andere invloeden en aangepast aan de lokale omstandigheden,’ zegt onze gids.

‘De huizen zijn minder smal - in Amsterdam betaalde je belasting op basis van degevelbreedte. Omdat de invoer van baksteen te duur was, gebruikten ze dan maar koraal uit de zee.’ Bij die zee ligt Fort Amsterdam. Dat was vanaf 1634 - toen de Hollanders Curaçao veroverden op de Spanjaarden - lange tijd de zetel van de regering van de Nederlandse Antillen. Vanuit deze vesting bouwden ze de lucratieve Hollandse zeehandel in het westelijke halfrond uit.

Maar voor de kooplui van vandaag zakken we naar de drijvende markt in het Waaigat af. Op afgeleefde boten verkopen Venezolaanse venters vis die ze ’s nachts uit Venezuela overgevaren hebben.

Ik krijg een zak visingewanden en -vellen aangeboden tegen een spotprijs. De verkoper lacht een half verdwenen rij tanden bloot en geeft me nog een recept mee. ‘Bakken in boter en veel paprika eroverheen.’ Grapje!

Ik lach vriendelijk en richt de steven naar de twee stappen verder gelegen overdekte markt. Hier bieden eilandbewoners hun waar aan. Het gaat er rumoerig aan toe in sappig Papiaments. Die taal is een mengelmoes van de Afrikaanse talen van de slaven, vermengd met die van de Europeanen die er aanwaaiden.

Papiaments wordt er vandaag door alle sociale lagen gesproken of minstens verstaan. Maar op een flard Nederlandse woorden na krijg ik er kop noch staart aan.

Helemaal ondergedompeld in het Papiaments word je bij de eetstalletjes vlakbij. Aan lange rijen houten tafels komen de Curaçaoënaars er lokale gerechten eten. Die worden klaargemaakt door dames die nooit stoppen met roeren in grote potten. Het is er warm met al die kookdampen; de ventilatoren draaien er op volle toeren.

Ik laat me overhalen om een kadushi soppi te proeven. Deze slijmerige cactussoep is zowat het nationale gerecht. Daarna volgt de kabritu stoba, een kruidige stoofpot van geitenvlees. Als je dat binnen hebt, ben je klaar om het binnenland in te trekken. Dat betekent westwaarts.

 

Slaveneiland Heden verse Zeeuwse mosselen zie ik onderweg op een spandoek. Prins & Dingemanse verzacht er de heimwee naar de kou en de regen van Nederland. Slechts één plantensoort lijkt zich echt thuis te voelen op het tropische eiland en die bepaalt er dan ook het uitzicht: de cactus. Pilaar cactussen of bladcactussen, gedrongen stekelige stompen of exemplaren die kaarsrecht metershoog in de lucht priemen. Elders worden cactussen als natuurlijke hekken rond huizen geplant om wilde geiten weg te houden.

Op Curaçao groeit de prikkeldraad uit de grond. Vooral rond de kunuku zie je dat soort natuurlijk hekwerk opduiken. De kunuku zijn eenvoudige woningen, waar de slaven na hun vrijlating introkken. Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 werden immers zevenduizend slaven op Curaçao vrijgelaten.

Dat is één van de weetjes die ik meeneem na een bezoek aan Museum Tula. Dat museum ligt in het midden van de oude plantage De Knip aan de voet van de Christoffelberg. Met 375 meter is dat de hoogste berg op het verder vrij vlakke eiland. In dit voormalige landhuis hoor ik een pakkend verhaal over de vele duizenden slaven die de Hollanders vanuit Afrika naar Curaçao voerden.

Een deel bleef op het eiland om op suikerrietplantages als deze te werken. Maar de meeste slaven werden doorverkocht aan slavenmeesters in de Spaanse kolonies. Als ze de onmenselijke overtocht vanuit Afrika al overleefd hadden.

Op De Knip weigerden slaven hun meesters te dienen.

Toen in 1788 in Willemstad het laatste slavengaljoen de haven binnenliep, had de West-Indische Compagnie zo’n half miljoen Afrikanen overgevaren.

Op De Knip vond in 1795 de grote slavenopstand van het eiland plaats. Een vijftigtal slaven weigerden hun meesters nog te dienen en algauw sloten duizenden andere lotgenoten zich bij hen aan.

De opstand werd de kop ingedrukt, maar het einde van de slavenhandel en de slavernij was onafwendbaar.

Moederziel alleen in het paradijs

Langs de westkust lijken de zoutpannen bij het Landhuis Jan Kok op een openluchtdierentuin. Tientallen roze flamingo’s pootjebaden er in het ondiepe water. Deze populatie streek er neer nadat een storm op Bonaire lelijk had huisgehouden. Ook de zoutpannen herinneren aan de slaventijd.

Het winnen van zout was voor slaven een van de zwaarste jobs. De hele dag moesten ze gebukt werken in de brandende zon. Met het zout werd in Nederland haring gepekeld. Alweer een idyllisch plaatje met een ranzige rand.

Tussen het tropische groen zet ik koers naar Westpunt. Vandaag is de natuur er verwilderd. Samen met de afschaffing van de slavernij werden de plantages verlaten en de natuur nam het onbewerkte land weer in. De weg ligt enkele kilometers landinwaarts.

Regelmatig is er een afslag naar een verborgen baai langs de zuidkust. Het is nog vroeg wanneer ik zo het paradijselijke Playa Cas Abao bereik. Ik ben er moederziel alleen. Zo moet het voelen op een onbewoond eiland.

Het mooiste strand is Grote Knip. Van op een rotspunt kijk ik er uit over een azuurblauwe baai. Het smalle zandstrand ligt als een halve maan beschut tegen een heuvel van dicht tropisch groen. I

k ben blij dat ik de raad van mijn gids heb opgevolgd en een zwembroek en handdoek heb meegebracht. Met een temperatuur van ruim boven de dertig graden en een hoge luchtvochtigheid parelt het zweet namelijk binnen de kortste keren op mijn voorhoofd. Even afkoelen in de Caraïbische Zee geeft dan een, welja, paradijselijk gevoel.

Snorkelen in de Blauwe Kamer

Voor afkoeling zorgt ook Captain Goodlife. Zijn huis bij Playa Santa Cruz is het enige in de wijde omtrek. Zijn boot is de enige die ligt aangemeerd in de baai.

‘Klaar voor een onvergetelijke trip met Captain Goodlife?’ verwelkomt Juni Obersie – want dat is zijn echte naam - me onnatuurlijk uitbundig. Maar een halve dag later weet ik dat dit wél ’s mans echte natuur is: een beetje gek als het kan, serieus wanneer het moet en een energie waar je zelf moe van zou worden.

Hij neemt me met zijn boot mee naar de Blauwe Kamer. Dat is een grot langs de rotsige kust waarin we met snorkels op ontdekking gaan.

Wie het waagt om door de nauwe doorgang te zwemmen, ontdekt een prachtige grot. De door het water gebroken lichtinval zorgt voor een bevreemdende blauwe gloed.

Terug op de boot varen we naar een koraalrif – prachtig snorkelen tussen de bontgekleurde tropische vissen en de koralen - en naar een scheepswrak. Het spijtige gevolg van schipbreuk? ‘Niet echt’, zegt Juni.

‘Ik dacht dat mijn gasten het wel leuk zouden vinden om boven een scheepswrak te snorkelen. Maar er lag er geen. Dus bracht ik het oude schip van mijn vader naar deze plek en liet het zinken. Geen idee of dat mocht, maar er mag zo veel niet.'

Voor ik in het water spring om het wrak te aanschouwen, vraagt hij me nog om uit te kijken naar een kleine betonnen piramide met een opschrift.

‘Daar zit de urne van mijn dochter in. Ze stierf vijf jaar geleden aan een ziekte. Ik vond het een goed idee om haar hier haar laatste rustplaats te geven.’

Ik slik even en spring voor mijn meest bevreemdende snorkeltrip ooit. Voor een vriendenprijs laat Captain Goodlife trouwens ook jouw as hier in de Caraïbische Zee tot de bodem zinken.

Op de terugtocht gooit de kapitein een hengel uit en haalt prompt een kanjer van een steenvis binnen.

‘Je blijft toch eten?’ Een halfuur later ligt de gegrilde vis met gefrituurde zoete aardappelen op mijn bord.

‘Ach, je moet het leven niet te moeilijk maken, geeft hij me nog mee terwijl hij filosofisch naar de einder tuurt.’ Ik beloof hem mijn best te doen om zijn raad op te volgen.

Mountainbiken met zicht op zee

De Caracasbaai ligt dichter bij Willemstad. Wie wil fietsen op Curaçao, doet dat met een mountainbike en bij voorkeur in dit gebied. Ik fiets met een groepje eerst naar het Quarantainegebouw.

Dat is vandaag een ruïne op een rotspunt aan de ingang van de baai. ‘Elke slaaf die ziek in Curaçao aankwam, werd hier eerst in quarantaine gezet,’ legt gids Hans uit terwijl hij ons binnenleidt.

In deze ruïne hebben vele duizenden Afrikanen op plankenbedden gewacht tot ze genezen waren of stierven.

‘Onbegrijpelijk dat de overheid deze historische plek zo laat verkommeren.’

Verderop leidt Hans ons langs pittige steenpistes met voortdurend uitzicht op de oceaan.

Bij een afgelegen strand aan de Sint-Jorisbaai houden we halt bij een verrassende nederzetting. Die werd gebouwd met wrakhout en afval dat via de zee aanspoelde.

Overdag komen eilandbewoners er met bootjes naartoe gevaren of ze arriveren er met de mountainbike. Op een andere manier geraak je er niet.

‘Deze plek is zo’n beetje een vrijstaatje op het eiland. Soms wordt er tot in de late uurtjes gefeest. En vooral, hier staan altijd enkele flessen drinkbaar water klaar. Daarmee mag je gratis je drinkbus vullen,’ zegt Hans.

Het moet fantastisch zijn om hier de zonsondergang mee te maken, bedenk ik.

Die is al ingezet en wij hebben nog een uur om het bewoonde deel van Curaçao terug te bereiken. Dat wordt een race tegen de zon.

De terugtocht gaat langs de verlaten zoutpannen van Jan Thiel. Dat is een uitgestrekt lappendeken van ondiepe plassen, gescheiden door smalle dammen of korte maar steile heuvelruggen.

Hans leidt ons kriskras door deze doolhof op de grens van water en land.

Tot het zes uur is en de dag weer de grens met de nacht overschrijdt. Dat is ook het moment waarop de bandjes bij het strand Caraïbische deuntjes beginnen te spelen en de cocktails - mét Blue Curaçao natuurlijk - worden geschud.

Een nacht die om zes uur valt duurt immers lang.

Tekst en foto’s Gunter Hauspie

Dit artikel is verschenen in januari 2015.

deel Artikel

Word lid voor 39€

Op zoek naar kwalitatieve invulling van je vrije tijd?

Word lid van Pasar en ontdek een wereld vol boeiende activiteiten, inspirerende reizen en gezellige samenkomsten. Met Pasar geniet je van een gevarieerd aanbod aan uitstappen en evenementen, afgestemd op jouw interesses en wensen. Sluit je aan bij onze warme community en beleef onvergetelijke momenten samen met andere enthousiaste leden.

Ga voor de Pasar-pas!

lees meer