Speurtocht door de Eifel
Waar vind je op een kluitje bijeen ruige rotsen en vulkaanlandschappen, pakkende musea en sprookjeskastelen? Juist, in de Eifel! En wat meer is: al dat moois ligt letterlijk om de hoek!
- Kamperen
Elk voorjaar lokt de bloei van ruim zes miljoen narcissen duizenden bezoekers naar de dalen van Fuhrts- en Perlenbach. Dat wekt onze nieuwsgierigheid. In de late lente pakken we onze camper – een slanke en knappe Robeta Adonis, die we mogen testen - vol en trekken naar het Eifeldorp Höfen, op zoek naar narcissen. Die hopen we te vinden langs de ‘narcissenroute’, een 11,5 kilometer lange rondwandeling in het zuidwesten van het nationaal park Eifel. Maar de vriendelijke dame van de VVV in Monschau zet een domper op onze verwachtingen: ‘Het recente koude en natte weer heeft veel narcissen de das omgedaan.’
Kale stengels
We volgen de kabbelende beek in het Perlenbachtal, dat samen met het Fuhrtsbachtal als natuurgebied beschermd is. Beide dalen werden sinds de 12de eeuw eeuwenlang gebruikt als hooiland. Hooi werd één keer per jaar gemaaid in de zomer. De rest van de tijd mocht de natuur zijn gang gaan. Dit resulteerde in bloemenweiden met een unieke biodiversiteit. Eind jaren 1950 werden de weiden echter verlaten en vervangen door donkere sparrenbossen. Nadat die in de jaren 1980 werden gekapt, herstelde de biodiversiteit zich. Sindsdien bloeien ook de narcissen weer. Maar nu dus even niet... De weiden zijn leeg, tussen het gras zien we alleen duizenden kale stengels.
Met mos bedekte bomen glijden voorbij, een specht hamert erop los. Maar geen spoor van narcissen... Op een open plek in het bos duiken verschillende dode berken op. Geveld door scherpe tanden. ‘Hier zitten bevers’, mompelt Annelene en wijst op de nabijgelegen beverdam, waarachter de beek is opgestuwd tot een forse plas. De bever werd in de 18de eeuw uitgeroeid en heeft de regio na een geslaagde herintroductie in 1980 geleidelijk heroverd. Maar we zoeken nog altijd narcissen...
Met de Antoniusbrücke in zicht hebben we de hoop opgegeven. Maar dan verschijnen zowaar toch nog enkele intacte bloemenweiden. Duizenden wilde narcissen (Narzissus pseudonarcissus) wiegen hun gele kopjes in de wind. Als dan ook nog een zonnetje komt piepen, is het feest compleet.
Intimiderend en beklemmend
Na een verkwikkende nachtrust op de camperplaats van Rurberg, waar bos- en ransuil voor het enige ‘nachtlawaai’ zorgen, rollen we over de beboste hoogten naar de Vogelsang IP. Het zware complex hoog boven de meanderende Urftsee oogt alleen al door zijn afmetingen intimiderend. Dat was ook de bedoeling: in de jaren 1930 was in de NS-Ordensburg Vogelsang een van de drie kaderscholen van de nazi’s gevestigd, waar jonge mannen werden opgeleid tot leidinggevende functionarissen van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP).
Na WO II diende Vogelsang eerst als Britse kazerne en van 1950 tot 2006 als Belgische kazerne en militair oefenterrein. Bij een verkenning van het terrein valt het contrast op tussen de luchtige architectuur van de ‘Belgische tijd’, zoals de grote bioscoop met orkestbak, en de massieve gebouwen van het ‘nazitijdperk’, zoals de Sonnwendplatz met het vijf meter hoge reliëf van de fakkeldrager. Na de aftocht van het Belgische leger werd het geheel omgevormd tot het Vogelsang IP.
Het middelpunt is het bezoekerscentrum Forum Vogelsang. In de oostvleugel vind je de expositie Wildernisdromen van het Nationaal Park-Centrum Eifel, waar op speelse wijze de ontwikkeling van het nationaal park Eifel wordt toegelicht. Beklemmend is het bezoek aan de westvleugel met de NS-Documentatie Vogelsang en de expositie ‘Bestemming: Herrenmensch – NS-Ordensburgen tussen fascinatie en misdaad’, gewijd aan de opleiding van de ‘jonkers’ tot gewetenloze kaderleden van de NSDAP. Velen waren later betrokken bij oorlogsmisdaden in Oost-Europa, in het bijzonder de uitroeiing van de Joden. Weinigen werden later gestraft. De ooggetuigenverslagen laten je rillen. Over de Oostenrijker Franz Murer, verantwoordelijk voor het getto in de Litouwse hoofdstad Vilnius, getuigt bijvoorbeeld een overlevende: ‘Als ik al zou kunnen zeggen dat hij zoiets als een geweten had, dan zou ik zeggen dat hij 70.000 vermoorde Joden op zijn geweten had’. Ook de ‘slachter van Vilnius’ werd na de oorlog vrijgesproken.
Een stevige slok miswijn
Terwijl we over de beboste kammen van de Schneifel naar het zuiden rollen, halen de weergoden alles uit de kast. Beneden regent en hagelt het, boven rijden we tussen sparren met een witte sneeuwlaag. We parkeren de camper in Eschfeld. Op het eerste gezicht een Eifeldorpje zoals er 13 in een dozijn zijn. Maar dan heb je de Kirche St. Luzia nog niet gezien...
Het interieur is het levenswerk van pastoor-schilder Christoph März (1867-1931). ‘Die toverde muren en gewelven om tot één groot Bijbels prentenboek, vaak met een subtiel gevoel voor humor’, steekt gids Marlene Wanken van wal, terwijl ze naar de muur naast het altaar wijst, waar we tussen portretten van diverse pausen de grijnzende kop van pastoor März spotten.
‘Voor de scènes uit het Oude en Nieuwe Testament stonden de dorpelingen model’, vervolgt ze. Net op dat moment komt een dame met een boeket tulpen de kerk in, de kosteres van Eschfeld. ‘Dat is mijn grootvader’, zegt ze stralend en duidt op een van de onfortuinlijke vissers die door de golven worden verzwolgen in ‘De Zondvloed van Eschfeld’. ‘Het meisje dat voor de ‘Jakobsladder’ model stond, moest zo vaak poseren dat ze flauwviel, waarop pastoor März haar weer overeind hielp met een sterke slok miswijn. Dat was haar eerste kennismaking met alcohol.’ Na 15 jaar was het werk in Eschfeld klaar, maar de pastoor had de smaak te pakken gekregen. En schilderde verder. Hij stierf op 64-jarige leeftijd, na een val van een steiger. Op zijn sterfbed zei hij: ‘Leg zeker ook een penseel in de kist, misschien valt er in de hemel ook nog wat te schilderen.’
Kolossale dino’s
Na een rustige nacht op de Campingplatz Heilhauser Mühle, waar we in slaap vallen bij het kabbelen van de Prüm, kronkelen we tussen bloeiende koolzaadvelden en donkere naaldbossen naar Ernzen. De zon schijnt en de stemming is opperbest – totdat ik in de smiezen krijg dat het navigatiesysteem mij een (voor campers) verboden weg heeft opgestuurd. Supersteil, smal en bochtig. Ik stuur een smeekbede aan pastoor März in de hemel dat er geen tegenligger komt, want uitwijken in de zachte berm is geen goed idee met een gevaarte van 3,5 ton.
Met een zucht van verlichting bereiken we het Dinosaurierpark Teufelsschlucht, waar we worden begroet door directeur Bruno Zwank en ruim 170 levensgrote beesten uit de oertijd. Een daarvan is Tyrannosaurus rex, die jong en oud de stuipen op het lijf jaagt met zijn wijd opengesperde muil. Wat verderop meet een bloeddorstige Allosaurus zijn krachten met een Stegosaurus, een imposante planteneter die met zijn puntige beenplaten op de rug doet denken aan een draak. De twee staan niet toevallig bij elkaar. ‘Vandaag weten we dat beide kanjers uit het jura dezelfde biotoop bevolkten en wellicht regelmatig met elkaar in aanvaring kwamen. Niet altijd kwam de vleeseter als overwinnaar uit de bus!’ grijnst Bruno. ‘Zo bleek een fossiele Allosaurus doorboord door de staartstekel van Stegosaurus.’ De kleine Eifelosaurus triadicus werd in 1904 ontdekt in een steengroeve bij Hillesheim en struinde 235 miljoen jaar geleden door de Eifel. Een van de nieuwste bewoners is Seismosaurus, een kanjer van 45 meter. ‘Inmiddels wordt aangenomen dat het hier wellicht ‘maar’ om een heel groot exemplaar van Diplodocus gaat’, zegt de initiator van het dinopark, dat in 2024 uitpakt met een speciale tentoonstelling over de vijf grootse vleesetende dino’s.
Het werk van de duivel
In de namiddag verkennen we met natuurgids Gerhard Krämer de wilde zandsteenrotsen van de Teufelsschlucht. Urenlang lopen we over steile trappen door enge kloven, wurmen ons tussen grote rotsblokken door en glibberen over modderige bospaden. Tussendoor ontdekken we waar Romeinse steenhouwers molenstenen uithakten en waar de mooiste orchideeën groeien. ‘De rotstorens zijn het resultaat van een aardverschuiving aan het einde van de laatste ijstijd’, legt hij uit. ‘De Prüm had toen al een diep dal uitgegraven. Maar de hellingen waren instabiel. Grote pakketten Luxemburgse zandsteen maakten zich los van de steile bovenflanken en gleden omlaag over de lagere, zacht glooiende flanken, bestaande uit zachtere gesteenten zoals mergel en gips.’ Het proces lijkt nog niet ten einde. ‘Deze kanjer is een paar jaar geleden omlaag gedonderd’, wijst hij op een fors rotsblok naast het pad. Andere, kleinere rotsen lijken pas gisteren hun huidige plaats te hebben ingenomen, bedenk ik, maar besluit mijn mond te houden. ‘Volgens de legende is de kloof het werk van de duivel’, hoor ik nog, terwijl we afdalen naar de nieuwe brug over de Prüm. De wiebelige hangbrug werd in de herfst van 2023 geopend, ter vervanging van haar voorganger die 100 meter stroomopwaarts lag. Die overdekte houten brug werd twee jaar geleden vernield, niet door de duivel, maar door de overstromingsramp van juli 2021. De gevolgen zijn nog steeds te zien in de rivierbedding. Enorme rotsblokken zijn uit de wanden van de kloof gebroken, grote bomen liggen als mikadostokjes in de bedding. ‘Kijk, zo hoog stond het water’, zegt Gerhard en wijst op een balk in een boom, ruim vijf meter boven de rivier.
De pest slaat toe
Na een ijskoude nacht rijden we oostwaarts door de glooiende heuvels. Onze volgende bestemming is de Vulkaaneifel, een landschap gevormd door talrijke vulkaanuitbarstingen, waarvan de laatste pas 10.000 jaar geleden plaatsvond. Een heerlijk gebied om te wandelen, bijvoorbeeld langs de maren van Daun. De met water gevulde kraters zijn het symbool van de Vulkaaneifel. De schrijfster Clara Viebig (1860-1952) noemde ze de ‘ogen van de Eifel’.
Vanaf Schalkenmehren klimmen we naar de Dronketurm, die een prachtig uitzicht biedt over grote delen van de Vulkaaneifel. Daarna volgen we de oevers van het Weinfelder Maar. Het staat ook bekend als het Totenmaar (dodenmaar), een verwijzing naar het tragische lot van het voormalige dorp Weinfeld, dat in 1522 ten prooi viel aan de pest. Het hele dorp werd verlaten, alleen de sneeuwwitte kapel bleef over. Klokken galmen over het water. Wie het bedehuis bezoekt, mag de klokken luiden, een stille groet aan de doden. Via het Schalkenmehrener Maar en het ‘maarkruis’, dat de grote hongersnood van de bevolking in 1932 herdenkt, keren we terug naar het beginpunt.
Sprookjeskasteel met 100 kamers
Via Münstermaifeld rijden we door het bos naar de parkeerplaats van Burg Eltz. Vandaar pendelt een busje naar het kasteel. Mooier is echter het pad door het bos naar het kasteel, dat op deze koude, mistige ochtend als een sprookjeskasteel uit de nevel opdoemt. Het is ook het hoogtepunt van het Traumpfad Eltzer Burgpanorama, een rondwandeling langs diep ingesneden dalen en weidse hoogvlakten. Maar voordat we op pad gaan, duiken we het kasteel in. ‘Er zijn eigenlijk drie kastelen’, legt de gids uit. ‘Burg Eltz werd in 1157 gebouwd door Rudolf von Eltz. Nadat het in 1268 tot een breuk kwam in de familie, werd het kasteel verdeeld tussen drie broers. In de loop der eeuwen bouwden de drie takken van de familie elk hun eigen woontoren. Het resultaat is een verbluffend complex met hoge, slanke woontorens en ruim 100 kamers.’
Bij die de rondleiding bezoek je een tiental kamers, waaronder de wapenkamer en woonkamers met Vlaamse wandtapijten en een kapelerker. Omdat niemand boven god mocht wonen, werd er een erker met een altaar ingebouwd… Innovatief waren ook de ‘toilet-erkers’, die via een gemetselde toiletschacht verbonden waren met een put. Om de schacht schoon te maken, liet men het regenwater van de daken er doorheen lopen – een voorloper van de toiletspoeling.
Erwten naast tomaten? Taboe!
In het noorden van de Eifel gaan de beboste heuvels over in de weidse, vruchtbare vlakte van de Voreifel, het decor voor het LVR-Freilichtmuseum Kommern. Het ‘Bokrijk’ van de Eifel geeft een boeiende kijk op het Rijnlandse leven van weleer. Een twee kilometer lange rondweg leidt langs vakwerkboerderijen uit Eifel, Westerwald en Bergisches Land en windmolens van de Neder-Rijn. Een schoolklas wordt door een strenge leraar met de bel opgeroepen om plaats te nemen op de harde houten banken van de school annex bakhuis (1763) van Löhndorf voor een les zoals in de tijd van het Duitse Keizerrijk. Niet evident om bij de les te blijven, terwijl de geur van versgebakken brood door het open raam naar binnen waait… Op de boerderij van Kessenich slaan we een praatje met boerin Anna Ippendorf, die net haar moestuin omspit.
Het meest recente deel, de ‘markt van het Rijnland’, illustreert de ingrijpende veranderingen vanaf 1945 tot het begin van de 21ste eeuw. Voor de deur van een nissenhut, een noodonderkomen met gebogen golfplaten dak uit de jaren na WO II, ontmoeten we zadelmaker Peter Lenz, die anno 1948 net is teruggekeerd uit Russische gevangenschap. ‘Neem gerust een kijkje binnen’, nodigt hij ons uit. ‘Maar gooi mijn zaadgoed niet door elkaar, he’, waarschuwt de man die voor het eerst in zijn leven een moestuin wil aanleggen – tijdens de krijgsgevangenschap stond tuinieren niet op de agenda. Goede raad kreeg hij alvast van collega Anna Ippendorf: ‘Radijsjes en sla, dat gaat goed samen, maar erwten naast tomaten is taboe!’
Allemaal gezien? The Big 5+
Op 1 mei 2024 opende in het Dinopark Teufelsschlucht een speciale tentoonstelling gewijd aan de vijf grootste vleesetende dinosaurussen die ooit in Europa rondstruinden. Wiehenvenator, Torvosaurus, Allosaurus, Baryonyx en Neovenator hadden een lichaamslengte van 9 tot 10 m en werden ontdekt in Duitsland, Portugal en Engeland. Ze leefden in de tijd van het midden-jura tot vroeg-krijt (166 tot 125 miljoen jaar geleden) en behoren tot de Theropoda, een groep van voornamelijk vleesetende tweevoetige dino’s. De ‘Big 5+’ stonden elk aan de top van de voedselketen in hun ecosysteem. Ze joegen, in tegenstelling tot Tyrannosaurus rex, niet enkel met hun machtige kaken, maar ook met hun krachtige voorpoten, voorzien van drie vingers met enorme klauwen. Van de oudste vertegenwoordiger, Wiehenvenator albati (midden-jura), werd in 1998 in een groeve bij Minden (Noordrijn-Westfalen) o.a. een schedel gevonden. De grootste vleeseter, Torvosaurus gurneyri (laat-jura), woog wellicht 4 tot 5 ton. Bij een fossiel van Baryonix walkeri (vroeg-krijt) kon zelfs worden vastgesteld wat het dier net voor zijn dood had gegeten: vis en een jonge Iguanodon.