ardèche

De kleuren & smaken van de Ardèche

15 minuten leestijd

Stap in, ik neem je mee naar de Ardèche. Een streek waar je als Vlaming waarschijnlijk al eens bent geweest, maar vermoedelijk niet met de geur van verrot blad en houtrook in de lucht. En al helemaal niet in het gezelschap van een wijnfilosoof die zonder verpinken beweert dat niets in de wereld beter is dan zijn eigen stukje grond. Onweerstaanbaar koppig. Heerlijk. 

reportage
  • Kamperen
  • Uitstappen en vakanties
  • Eten & drinken
Bourg-Saint-Andéol

Heel af en toe kom je in het leven mensen tegen die aan je blijven plakken. Niet omdat je het altijd met hen eens bent, integendeel. Het zijn net die figuren waarmee je stevig kan discussiëren, waar je het hartgrondig mee oneens kan zijn, en die je toch bewondert. Soms heb je dat ook met landstroken. Stukken aarde die koppig hun eigen ding blijven doen, wars van verwachtingen, trends of goedkeuring. Sommige van die plekken glippen gewoon langs de grote geschiedenis heen, alsof ze daar bewust niet aan willen meedoen. Te ruig, te afgelegen, te hardleers. Ook dat is een karaktertrek. En als je zo’n mens en zo’n landstrook tegelijk tegenkomt, dan kom je thuis met iets zeldzaams, een gevoel van koppige rust, van echtheid die zich niet laat faken, van eigenheid waar je niets van moet begrijpen om ervan te houden. 

Raphaël Pommier, zo heette de man. Imposant, direct, kort maar vriendelijk. Een boer, dacht ik, maar dan eentje met een denkscherp hoofd. Geen gezever, geen georganiseer. Enkel een blik die zegt: je zit goed. Zijn boerderij lag in het diepste van de Ardèche, net buiten Bourg-Saint-Andéol. Een bastide waarvan je niet weet of ze scheefgezakt is of gewoon karakter heeft. De wijngaarden lagen overal om me heen, in percelen, verspreid over de heuvels, kaal en koppig als een oude hond die weet wat hij waard is. Ik mocht de caravan neerploffen achter de boerderij, tussen de wijnranken die zich tot tegen de muren uitstrekten. Ik was welkom. Dat voelde je meteen. Van hieruit zou ik vertrekken, telkens weer. De kou in, de streek in, en altijd terug naar deze plek die niet probeert te charmeren, en precies daardoor iets onweerstaanbaars heeft.

Bijzondere gastheer

De kou kon nog even wachten. Eerst moesten de voeten onder tafel. Want ’s avonds kookte hij. Geen spektakel, geen poespas, gewoon goed eten en goeie wijn. Voor mij, voor zijn gasten, voor wie er passeerde. In de zomer kon dat bijna altijd buiten. Raphaël, zevende generatie op het domein, boert, filosofeert, schenkt bij en zwijgt net lang genoeg om je zelf te laten nadenken. Hij veegde zijn handen af aan een lap, knikte naar buiten en zei: ‘Hier beneden begint het zuiden. Wij zitten in de zuidelijke Ardèche, kalkerig, wijds, ruw. Wijn groeit hier niet uit gemak, maar uit noodzaak.’ Daarna haalde hij een fles van het schap en schonk in. “Parcelle Sud Rouge. Côtes-du-Rhône. Zuidelijke percelen, kleigrond. Warm fruit, wat olijf, een randje steen. Die drink je niet, die blijft hangen.” Hij nam zelf een slok, dacht na, en vervolgde: “Boven ons heb je de Cevennen. Natter, grilliger. Kastanjebomen, geiten, regen. In het westen: bergen, graniet, wind. Daarachter de Ardèche verte, het groene noorden. En hier zit je op het snijvlak.’ Hij zette een tweede fles op tafel. ‘Parcelle Nord Blanc. Côtes-du-Vivarais. Noordkant. Licht, fris, mineraal. Het andere gezicht van dezelfde grond.’ Hij hield even halt, alsof hij de wijn tijd wilde geven. ‘De Ardèche is geen eenheid. Het is een mozaïek. Vier zones. Vier stemmen. Je gaat ze horen.’ Hij schonk zichzelf bij en vervolgde: ‘Hier hebben ooit ridderordes verschanst. En later Hugenoten. Maar uiteindelijk heeft de streek vooral zichzelf verdedigd. Dat proef je.’ Daarna keek hij weer naar het vuur. ‘Ik ben vicevoorzitter bij Goûtez l’Ardèche. We zorgen dat de streek zichzelf blijft. Geen slogans. Keuzes. Mensen. Je gaat er een paar ontmoeten. Een nougatmaker. Een chef. Archeologen die met hun handen in de grond zitten. Zoals ik, maar met ander gereedschap.’ Hij keek naar zijn glas. ‘Je hoeft het niet te snappen. Als het goed zit, proef je het wel.’

Diepe rust

’s Ochtends zou ik vertrekken. En me verbazen over hoeveel kleuren een streek kan hebben. De kalk, de mossen, de winterzon op de rotsen. Het was december, maar in mijn hoofd klonk iets dat verdacht veel leek op een lentelied. Zelfs de Phallus impudicus zou het hier naar zijn zin hebben. Raphaël was al voor dag en dauw verdwenen, naar eigen zeggen om druivenstokken te snoeien, maar misschien ook gewoon omdat een boer nooit stilstaat. Dat had ik vanuit de caravan gehoord, ergens rond vier uur ’s ochtends, toen het nog te donker was om na te denken. Ik hoorde het ochtendlicht door de mist schuiven en langs de koude glasvezelhuid van de caravan strijken. Hij had me de vorige avond nog een route aangeraden, vol artisanale stops, lokale smaken en menselijke ontmoetingen. Een chef, een nougatmaker, een museum, een handvol archeologen. Alles keurig verbonden met zijn wijn. Maar ik had iets anders nodig. Iets voor mezelf, voor dat stuk van mij dat zich liever verliest dan volgt. Dus koppelde ik de auto los en schoot de baan op, niet naar zijn adressen, maar kriskras de streek in. Op zoek naar wat je in de zomer anders ziet. Saint-Montan lag een paar kilometer zuidwaarts, waar de vallei smaller wordt en de bergen het licht wat langer vasthouden. Een steil gebouwd dorp, geplakt tegen de rotsen, met huizen die lijken meegegroeid met het terrein. Ik wandelde door de lege steegjes, mij bewust van hoe deze rust straks weer verjaagd wordt zodra de temperaturen stijgen. Ik reed verder over een smalle D-weg die zich als een uitgerekte slinger tussen de heuvels wrong, en voelde hoe de zon eindelijk door de mist brak. Het asfalt dampte licht, her en der stond een tractor stil in een veld, alsof ook die even keek waar het naartoe moest. Dit gebied toont zijn leegte pas goed in deze donkere maanden. Eenzaamheid is niet het juiste woord. Rust, dat vind je hier. Rust en schoonheid. De natuur die zich anders toont. 

Vergeten puzzel

Ik koos lukraak Château d'Alba-la-Romaine als volgende halte. Niet voor het kasteel zelf, al staat het daar als een zelfzekere zwaargewicht, maar voor wat eronder zit. Romeinse resten, netjes opgegraven en met touwen omzoomd. Wat ooit badhuis of opslagplaats was, ligt er nu bij als een vergeten puzzel. Geen spektakel, geen hordes. Alleen wat stenen, wat lucht, en de gedachte dat zelfs tweeduizend jaar geschiedenis op den duur stof wordt. Het museum was gesloten. Niemand liep er rond. Geen reden om open te gaan. Alba zelf straalde bedachtzaamheid uit. Alsof het wist wat eronder lag, maar daar geen drukte over wilde maken. De gevels waren niet mooier dan elders, de pleintjes niet fotogenieker, maar alles klopte net genoeg om er iets van te voelen. Ik wou een koffie drinken, met mijn rug tegen een muur die al een halve eeuw niet meer geverfd was, en kijken hoe de winter zich niet gewonnen gaf, maar zich ook niet verzette. Maar ook dat is in het stille seizoen moeilijk. In die stilte begon iets te bewegen. Niet buiten, maar vanbinnen. De dag was nog jong. De streek ook. En ik had nog tijd. Zonder koffie dan, gewoon verder. Slingerend door kalkland en plukken den, tot het viaduct van Vogüé opdook. Een stenen ribbenkast boven een bijna roerloze Ardèche, de rivier die zijn naam aan deze streek gaf. De ijzeren sporen zijn allang verdwenen, maar de bogen bleven, als herinnering aan een tijd dat zelfs de treinen nog geduld hadden. Vogüé zelf lag aan de overkant, kleverig tegen de wand geplakt als een zwerm zwijgende huizen. De kalksteen reflecteerde het ochtendlicht als een bleke spiegel. Ik parkeerde en bleef even zitten. Soms hoef je niet uit te stappen om te reizen. En toch reed ik verder, want iets trok. Een bocht, een bord, een belofte. Een topper van de zomer, waar bussen grote parkeerplaatsen hebben en kajaks de kinderen doen bulderen. Een bijna toeristisch verzinsel dat zich had vergist in geologie: de Pont d’Arc. Een boog uit steen, uitgesleten door niets dan tijd en water. Hier had de Ardèche zichzelf een poort gegeven. Geen ingang, geen uitgang, enkel doorgang. Ik stapte uit, liep naar het uitkijkpunt en zweeg. Het was december. Drie maanden na de massa. Volle stille winter. Magisch. Maar in mijn hoofd klonk het opnieuw, dat vrolijke lentelied. Alsof de kat alweer krols werd, midden in de winter. En dat, enkel door de schoonheid van deze buurt. Ik volgde de D290, de route touristique des Gorges de l’Ardèche, een weg die zich, soms schurend tegen de afgrond, een pad baant langs de rand van de kloof. Bocht na bocht, zon op het stuur, stilte achter elke draai. Aan het belvédère du Serre de Tourre lagen geiten op het warme asfalt, alsof ze hier al eeuwen de wacht hielden. Een motorrijder hield halt, trok zijn helm af en zijn smartphone boven. De geit poseerde. Ik moest lachen. Alles klopte. Ik stapte uit. Beneden gleed de Ardèche als een traag zilveren lint door het gesteente. De lucht stond stil, alleen het landschap bewoog, langzaam, in licht. Hier hoefde je niets meer te zoeken, enkel blijven staan. Er zat geen enkele logica in het pad dat ik volgde, maar dat is net het mooie. Volgen waar je zin in hebt, waar je blik op blijft hangen, wat je opgevangen hebt, wat je zogezegd moet gezien hebben.

Tip van de filosoof

Een paar van Raphaëls tips volgde ik die dag wel. Zo hield ik halt bij een van die winkels waar de toonbank nog kraakt als je leunt, en waar de kazen meer persoonlijkheid hebben dan de uitbater. Ik stelde mezelf een lunch samen met een stevige Picodon, een paar sneden caillette en wat saucisson. Wijn was me ook aanbevolen, maar het was nog voor elven. Sorry, Raphaël. Ik wandelde een paar kilometer verder langs de Via Ardèche, een oude spoorlijn die nu een autovrij fietspad is geworden, een strook asfalt van een goeie vijfentwintig kilometer, tussen Vogüé en Grospierres, waar zelfs je gedachten trager lijken te gaan. Tegen de avond kwam ik aan in een andere uithoek van de Ardèche, met een hongerige maag, en dat was maar goed ook. Ik was gearriveerd bij Dominique Rignanèse in Chandolas. Ook een tip van onze filosoof. Hier, waar de Ardèche nog ruikt naar wilde tijm en oude stenen, ligt Auberge Les Murets, een oude boerderij, helemaal vernieuwd, met dikke muren, een zwembad achter de lavendelstruiken en binnen een gewelfde eetzaal. Dominique is chef, eigenaar en Ardèchois in hart en nieren. Hij kookt niet voor zijn ego, maar voor zijn streek en omdat hij daar zichtbaar plezier in heeft. ‘Mijn keuken? Eenvoud, streek en goesting’, zei hij, alsof dat de drie meest logische ingrediënten ter wereld zijn. Alles wat hij gebruikt komt van hier, van de wijn tot de caillette. Die laatste, een soort kruidige gehaktbal met snijbiet, daar was geen twijfel over: die zou ik proeven. Het bleek geen slechte keuze. Waarom de Ardèche hem blijft inspireren? ‘Omdat het hier nog klopt. De seizoenen. De mensen. De smaken. Geen façade, geen zever.’ En daarmee was alles gezegd, voor vandaag althans.

Wijn wordt muziek

De zon liet mij de volgende ochtend in de steek. Ze speelde met de wolken en de mist, maar ik trok mij daar weinig van aan. Vanuit de caravan stapte ik het grind en het erf op, nog vochtig van de nacht. Op de binnenkoer was het stil, ik zag alleen een hond die niet blafte. Ik werd verwacht. Binnen was het niet echt warm, dit was een oud huis, en dat voel je. Maar Raphaël zorgde voor warmte, schonk koffie, schoof een mand met croissants en pain au chocolat naar voren, er stonden kazen op tafel, boter, confituur, versgebakken brood, er was zelfs een omelet. Ontbijten op zijn Frans, maar dan zonder rem. Hij deed het alsof hij het elke dag zo doet, wat waarschijnlijk ook het geval is. Daarna toonde hij me nog een deel van zijn wijngoed. Raphaël is geen man van timing, hij is van intentie. Dus wanneer hij zonder verpinken een fles opentrekt, noem ik dat maar cultuur. ‘C’est pas trop tôt’, zei hij, met een lach die tegelijkertijd guitig en volkomen ernstig was. Voor hem is wijn geen drank, maar taal. Geen glas, maar een akkoord, en bij voorkeur een mineur. Terwijl ik proefde, vertelde hij honderduit over wijn en muziek, twee zaken die volgens hem niet naast elkaar bestaan maar door elkaar lopen. Over hoe een oude eikenhouten cuve of wijnkuip klinkt als je erop klopt, en wat het verschil is tussen een wijn die als een viool begint of als een cello eindigt. Ik knikte, dronk, proefde, probeerde mee te zijn, en gaf me over aan het idee dat in deze streek alles verbonden is, zelfs wat je niet begrijpt. 

Honing en nougat

Daarna reed ik opnieuw de baan op. Dezelfde bochten als gisteren, maar in een ander licht. Alles was herkenbaar, maar toch anders. De kalksteen leek zachter, de rivier glansde met minder overtuiging. Kort daarna arriveerde ik in Vallon-Pont-d’Arc, bij de Nougaterie du Pont d’Arc, waar Laura en Loïc me opwachtten. Zij maakt de nougat, hij zorgt voor de honing. Laura reikte me een vers stuk aan, nog warm en net krokant geworden. Ze maken alles hier zelf, met honing van hun eigen bijen. Even later stond ik met Loïc bij de korven, ergens op een weide achteraf. Het was winter, dus veel leven zat daar niet in. Geen bij te zien. Alleen wat houten kisten in het gras, alsof ze iets belangrijks bewaakten dat nu even sliep. Loïc praatte alsof ze hem konden horen. Over lavendel, garrigue, kastanjebloesem. Over hoe de bijen zich voeden met alles wat de Ardèche hen voorschotelt. De kastanje, zei hij, is trouwens officieel erkend als streekproduct. En of je dat proeft... Alles wat hier gemaakt wordt, komt van hier. Zelfs de stilte. 

ardèche

Diep onder de grond

Kort daarna arriveerde ik in Ruoms, waar ik een afspraak had met Manon Meycelle in Néovinum, het bezoekerscentrum van de Vignerons Ardéchois. Vanbuiten leek het op een modern wijnlabo, maar binnen werd ik meegenomen in iets dat veel meer is dan dat. In drie kwartier gidsen ze je door hun wereld, met beeld, geluid en geur, via een parcours dat tegelijkertijd modern en zintuiglijk is opgezet. Alles is strak opgebouwd, maar nergens kil. De proeverij achteraf bevestigde wat ik onderweg al voelde. De Ardèche maakt geen drukte, maar ze weet wat ze doet. De wijn zit hier overal: in het landschap, in de mensen, in het glas. Deze coöperatie bundelt veel ervan samen. Wie hier zijn goesting niet vindt, die moet maar azijn gaan degusteren. De proeverij, ook al spuugde ik netjes uit, maakte me wat loom en log. Geen ramp, maar wat ik nog gepland had, was iets waarvoor je wakker wíl zijn. Gewoon omdat het indruk maakt. Onderweg pakten de wolken zich samen boven de heuvels, niet om te dreigen, maar alsof het landschap zelf aanvoelde wat hier ooit onder de grond had gerust. In 1994 kropen drie speleologen, Jean-Marie Chauvet, Éliette Brunel en Christian Hillaire, de kalkrotsen van de Ardèche in. Ze zochten naar spleten, tocht, luchtstromen. Wat ze vonden leek nauwelijks de moeite: een nauwe doorgang, wat botten, krassen in steen, modder met afdrukken. Tot hun lampen iets raakten dat bleef hangen. Op een muur: paarden. Neushoorns. Bizons. Niet vaag, niet kinderlijk, maar met richting, ritme, beweging. In het begin dachten ze aan iets recents, vandalisme misschien. Tot het besef viel: dit was oud. Oeroud. Beelden van zesendertigduizend jaar geleden. Een plek waar de mens niet leefde, maar zich uitdrukte. Om die oorspronkelijke grot te beschermen, werd hij meteen afgesloten voor het publiek. Wat je vandaag bezoekt, is de oplossing die men vond: Grotte Chauvet 2, een exacte replica, op nog geen paar kilometer van de echte site. Ik reed de parking op terwijl de lucht in tinten grijs bleef schuiven. Vanop afstand lag het gebouw erbij als een neergeploft stuk toekomst, zwaar en hoekig, onverschillig voor de heuvels errond. Binnen werd het vanzelf stil. De grot opende zich zonder schreeuw, de temperatuur zakte, de lucht voelde anders. Ik was niet meer in een gebouw, ik was ergens anders. De wanden ademden. De rotstekeningen waren kopieën, maar dat vergat ik. Alles klopte. Licht, vocht, geur, reliëf. De paarden leken te bewegen, de neushoorns hadden diepgang. Alles was met zoveel precisie hertekend dat de twijfel verdween. Wat ik voelde, was niet nep. Het was verwondering. De Galerie de l’Aurignacien, die na de grot volgt, laat zien wie deze mensen waren. Hoe ze leefden, wat ze droegen, waarmee ze werkten. Boeiend, zeker, maar wat bleef hangen, was houtskool op steen. Lijven in beweging. Figuren die niet iets wilden uitleggen, maar gewoon wilden tonen: wij waren hier. 

Toen ik naar buiten stapte, hing het onweer nog steeds in de lucht. Niet boven mij, maar verderop, waar de wolken zich tegen de bergen schurkten en het licht elke seconde van toon veranderde. Het landschap ademde, werd zwaarder en lichter tegelijk. Ik bleef staan en keek hoe de Ardèche haar kleuren herschikte, traag en zonder haast. ‘In de herfst hoor je haar beter’, had de wijnfilosoof gezegd. ‘In de winter zie je meer. Het is altijd het juiste moment.’ En daar viel niets tegenin te brengen.

ardèche

3x de moeite in de winter

1. Wandelen zonder zweet

De GR-routes, van de Gorges de l’Ardèche tot de hoogvlaktes richting de Cevennen, liggen er in de winter nog altijd kronkelig bij, maar dan zonder sokkenkaravanen en zonnehoedjes. Op de Via Ardèche – een oude spoorlijn omgebouwd tot een autovrije route tussen Vogüé en Grospierres – wandel of fiets je in alle rust langs viaducten, tunnels en kalksteenkliffen die zelfs in de mist karakter tonen. Geen verkeer, geen fluo-hesjes, alleen nat blad, mos en het ritme van je eigen pas. Wie liever hogerop zoekt, kan zijn hart ophalen op de GR4 of GR7, langeafstandsroutes die delen van de Ardèche doorkruisen. In de winter betekent dat: stilte, ademruimte en paden die niet volgelopen zijn maar gewoon op je lagen te wachten.

2. Bezoek aan Grotte Chauvet 2

Je moet al wat onverschillig zijn om koud te blijven bij een bezoek aan de Grotte Chauvet 2. Niet alleen omdat het binnen altijd rond de zestien graden is, maar vooral omdat het de enige plek is waar je zo dicht bij de ziel van de prehistorie komt zonder natte voeten te krijgen. De replica is griezelig precies. Paarden, neushoorns, bizons, getekend op de muren met een flair waar menig hedendaagse kunstenaar een liniaal voor zou gebruiken. Daarna is er de Galerie de l’Aurignacien, waar je even mag vergeten dat het buiten misschien regent. Je leert er hoe de eerste kunstenaars leefden, aten, en zich warm hielden, een tip die ook nu van pas komt.

3. Wijn proeven!

Proeven bij de Vignerons Ardéchois in Néovinum is geen spektakel, maar een parcours dat ruikt naar vakmanschap. Je wordt niet overdonderd, wel langzaam meegetrokken, met geur, beeld en klank die samen uitleggen waarom deze streek geen grote woorden nodig heeft. Daarna proef je. En zwijg je.

Wie het liever kleiner en persoonlijker houdt, stopt bij een wijnboer zoals Raphaël Pommier van Domaine Notre Dame de Cousignac, waar een fles net zo vanzelf opengaat als het verhaal dat erbij hoort. Je krijgt geen technische uitleg, geen gezwets, geen toerist die zich opdringt aan het glas. Alleen wijn, landschap, stilte. Soms is dat genoeg.

deel Artikel

Meer inspiratie

eriba feeling
actua
Lees meer
  • Kamperen
  • Kamperen met de caravan
Nieuw bij Eriba: de Feeling en de Novaline.
Word lid voor 39€

Op zoek naar kwalitatieve invulling van je vrije tijd?

Word lid van Pasar en ontdek een wereld vol boeiende activiteiten, inspirerende reizen en gezellige samenkomsten. Met Pasar geniet je van een gevarieerd aanbod aan uitstappen en evenementen, afgestemd op jouw interesses en wensen. Sluit je aan bij onze warme community en beleef onvergetelijke momenten samen met andere enthousiaste leden.

Ga voor de Pasar-pas!

lees meer